Emptiness & Infinite Space XI
Emptiness & Infinite Space XI
Op vrijdag 13 december vindt de elfde editie van Emptiness & Infinite Space plaats en wordt wederom een aspect van het niemandsland tussen de kunst en de filosofie onder de loep genomen. We onderzoeken met beeldend kunstenaar, dichter en schrijver Michael Tedja en filosoof en onderzoeker Noortje de Leij wijzen waarop kunst kritisch kan zijn en hoe kunst zich daarin tot politiek verhoudt.
In de geschiedenis (van het denken) is kunst lang ondergeschikt gemaakt aan politieke, filosofische en sociale projecten. Plato zag de kunst als een gevaarlijke verstoring van de idealen die de ‘filosofen-koningen’ in de stadstaat moesten realiseren. Ook de Duitse filosoof Hegel stelde dat de kunst uiteindelijk ondergeschikt zou worden aan het denken en sprak in zijn Lectures on Fine Art zelfs van ‘the death of art’. Was daarmee het laatste woord gesproken en de kritische rol van de kunst ten einde gekomen?
Toen een Gestapo-agent in het bezette Parijs Picasso’s appartement binnen liep en een foto van de wereldberoemde Guernica zag hangen, vroeg hij: ‘heb jij dat gedaan?’. Het gevatte antwoord van Picasso luidde: ‘nee, dat heb jij gedaan’. Deze anekdote toont dat de kunst nog altijd kan uitdagen. Zelfs in duistere tijden kan zij autonomie en daadkracht behouden en haar licht laten schijnen op de staat van de wereld.
Ook als, in de woorden van Walter Benjamin, het fascisme haar politiek esthetiseert, kan de kunst fascisme van repliek voorzien door zich te politiseren. Maar hoe moet deze politisering van de kunst begrepen worden? Verliest de kunst haar autonomie niet op het moment dat ze zich dienstbaar maakt aan politiek en activisme? In een recent stuk in Metropolis M schreef Tedja ‘wanneer kunst op de tweede plaats komt en de afkomst, achtergrond en politieke stellingname van de kunstenaar op de eerste plaats, is het einde zoek’. Is de kracht van kritische kunst niet juist om voorbij politieke tegenstellingen en gefixeerde standpunten te bewegen, daar waar speelruimte is voor originele scheppende individuen? Over deze vragen gaan we op 13 december in gesprek met Michael Tedja en Noortje de Leij.
Michael Tedja studeerde aan de Gerrit Rietveld Academie en het Sandberg Instituut, beiden te Amsterdam. Hij heeft al jaren een multidisciplinaire praktijk waarin hij zich op uiteenlopende wijzen met beelden en taal bezighoudt, onder andere in vormen van schilderijen, tekeningen, collages, assemblages, installaties, poëzie en literatuur. Zijn werk is zowel poëtisch als kritisch. In 2001 ontving hij de Charlotte Köhlerprijs en in 2021 de Sybren Poletprijs. Tedja heeft inmiddels meerdere romans en dichtbundels op zijn naam staan en exposeerde in vele musea, waaronder het Cobra Museum, het Stedelijk Museum Amsterdam, het Centraal Museum in Utrecht, Museum Jan Cunen, Museum De Fundatie en verschillende galeries in de Verenigde Staten.
Noortje de Leij studeerde cultuurwetenschappen, kunstgeschiedenis en filosofie aan de Universiteit van Amsterdam en The New School te New York. In 2018 ontving ze de Prijs voor de Jonge Kunstkritiek. In het verleden was ze werkzaam voor het Vlaams-Nederlandse blad De Witte Raaf. Momenteel is ze docent kunstgeschiedenis en -theorie aan de Universiteit van Amsterdam. De Leij verdiept zich in het bijzonder in de relatie tussen kunst(theorie), kunstkritiek en (sociale) kritiek, met name de wijze waarop dit wordt getheoretiseerd in het werk van Theodor Adorno, Walter Benjamin en andere theoretici uit de traditie van de kritische theorie.