Bij het overlijden van Jan Cremer (20.04.1940-19.06.2024)

Door Camiel Hamans

Met het overlijden van Jan Cremer verdwijnt een monument uit de Nederlandse cultuurgeschiedenis van de laatste 75 jaar. Cremer, aan de academies van Arnhem en Den Haag opgeleid tot beeldend kunstenaar, verwierf aanvankelijk een grotere faam in de letteren. Zijn Ik Jan Cremer uit 1964 werd, zoals hij heel brutaal en zelfverzekerd aankondigde, meteen een onverbiddelijke bestseller. En zeker niet in het minst door de slimme promotie die hij voor dit boek bedacht en zelf in de praktijk bracht.

Iedereen in Nederland, maar ook snel daarbuiten, sprak over het boek, las het besmuikt en wees het in het openbaar af. Cremer werd het voorbeeld van de vrijgevochten jongere, die zich om god noch gebod bekommerde en voor wie seks openlijk lust was en zeker geen daad uitsluitend bedoeld ter voorplanting.

Jans beeldende werk werd door zijn literaire roem aanvankelijk in de schaduw gesteld. Toen hij in de tweede helft van de jaren ’80 toetrad tot Arti was dat anders. Jan Cremer werd door vakgenoten, kritiek en het grote publiek intussen ook als schilder voor vol aangezien.

Cremer was geen frequent bezoeker van het Rokin, maar als hij er was, vergezeld door zijn echtgenote en muze Babette Sijmons, was van zijn rebelse image weinig over. Hij was vriendelijk en benaderbaar. Als hem vanuit Arti verzocht werd om medewerking aan een project, liet hij het nooit afweten.

Met Jans overlijden lijkt de geest van vrijheid, waarvan hij een der meest prominente vertegenwoordigers was, uit Nederland verdwenen. Wij zullen hem daarom missen.